Gedrag, hoe werkt het?

Hoe werkt gedrag nu precies en wat gebeurt er op dat moment in het lichaam?  

 

Gedrag en prikkels
Een dier krijgt continu informatie binnen, zowel vanuit de omgeving als uit het lichaam zelf. Hij heeft deze informatie nodig om te overleven en zichzelf voort te planten, de twee hoofddoelen in een (dieren)leven. De informatie die het dier, een paard in dit geval, binnenkrijgt noemen we prikkels. Het gedrag van een paard wordt vervolgens bepaald door inwendige prikkels (zijn motivatie) en uitwendige prikkels. Inwendige prikkels zijn de motivatie van het paard om wel of niet op een uitwendige prikkel te reageren. Een uitwendige prikkel kun je omschrijven als een verandering in de omgeving die je met een zintuig waar kunt nemen. Een voorbeeld van prikkels en daaropvolgend gedrag is: een paard loopt in de natuur en heeft dorst (inwendige prikkel), hij ziet een plas water (uitwendige prikkel) en gaat drinken (gedrag).  

 

Prikkelverwerking: zenuwstelsel en hormoonstelsel
Wat gebeurt er dan precies met een prikkel in het lichaam? Hiervoor bestaan er twee systemen in het lichaam: het zenuwstelsel en het hormoonstelsel. Het zenuwstelsel bestaat uit het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg), perifere zenuwstelsel (de zenuwen) en autonome zenuwstelsel (regelt werking inwendige organen). Het hele systeem speelt een coördinerende rol bij alle handelingen in het lichaam, waaronder het verwerken van prikkels. Om duidelijk te maken hoe deze prikkelverwerking gaat, nemen we even als voorbeeld een paard dat op de vlucht slaat.  

Het paard staat rustig te grazen. Zijn zintuigen nemen vervolgens een verandering in de omgeving waar, met zijn oren hoort hij een ritselend geluid (= uitwendige prikkel) en met zijn ogen ziet hij de bosjes bewegen (= uitwendige prikkel). Deze prikkels worden door de zintuigen omgezet naar een elektrische boodschap. Dit wordt vervolgens omgezet in het vrijkomen van neurotransmitters, dit is een chemische stof die boodschappen bevat. Een sensorische zenuwcel zorgt ervoor dat de boodschap van de zintuigcellen naar het centrale zenuwstelsel wordt gebracht. In de hersenen wordt dit verwerkt en wordt er bepaald of en welke actie er ondernomen moet worden. Het paard wil overleven (= motivatie) en zijn instinct is om te vluchten bij het zien van mogelijk gevaar. Dus de hersenen moeten ervoor zorgen dat het lichaam in vluchtmodus gaat. Via de motorische zenuwcellen sturen de hersenen een signaal naar de spieren die nodig zijn om het paard te laten rennen. Op het moment dat het paard op een, voor hem, veilige afstand is zal zijn motivatie om te vluchten afnemen. Hij is nu immers niet meer direct in gevaar. Doordat zijn motivatie afneemt zal ook het gedrag afnemen en gaat hij verder met het volgende gedrag waar hij gemotiveerd voor is, bijvoorbeeld eten.  

Het hormoonstelsel werkt op een vergelijkbare manier, alleen werkt het met hormonen in plaats van neurotransmitters. Hormonen zijn ook signaalstoffen, zoals neurotransmitters, en zijn betrokken bij allerlei lichaamsprocessen. Het verschil is dat hormonen via de bloedbaan worden getransporteerd en niet via zenuwen. Dit type transport is langzamer dan via de zenuwbanen en het kan daardoor langer duren voor het lichaam op hormonen reageert (variërend van enkele seconden tot enkele dagen). In het lichaam bevindt zich een aantal klieren die voor de productie van hormonen zorgen. Sommige klieren regelen hun productie zelf, maar het grootste deel wordt aangestuurd door de hypofyse (onderdeel van de hersenen). We gaan even verder met het voorbeeld van het vluchtende paard. Op het moment dat de hersenen het vluchtmechanisme activeren, wordt er niet alleen een signaal naar de motorische zenuwcellen gebracht maar ook naar de hypofyse. De hypofyse stuurt vervolgens bijnierschors (een klier) aan om het hormoon adrenaline aan te maken. Adrenaline zorgt voor een aantal functies waaronder het versnellen van de ademhaling en hartslag, het vrijmaken van energie, er gaat minder bloed naar de darmen (vertering heeft geen prioriteit op dat moment) en het verhogen van de alertheid. Dit zijn allemaal functies die de overlevingskans op dat moment vergroten. Als het vluchtgedrag afneemt zal ook de productie van adrenaline afnemen.  

 

___ 

Dus in het kort: Het paard krijgt uitwendige prikkels binnen. Deze informatie wordt doorgegeven aan het centrale zenuwstelsel. Hier wordt de informatie verwerkt en bepaald of er op de uitwendige prikkel gereageerd moet worden. Is deze motivatie (inwendige prikkel) er, dan zal het lichaam worden aangestuurd om de juiste actie(s) te ondernemen. De acties die je ziet, is het gedrag van het paard.  

Hoe een dier reageert op een bepaalde prikkel, dus welk gedrag hij laat zien, heeft te maken met zijn genen en ervaringen. Wij mensen zullen namelijk heel anders reageren op een ritselend bosje. Wij nemen dezelfde prikkels als het paard waar (het horen en zien ritselen), maar onze hersenen zijn anders geprogrammeerd waardoor er andere acties ondernomen zullen worden. Wij zullen eerder richting het bosje lopen om eens te onderzoeken waar dat geluid vandaan komt. Mocht het dan een gevaar blijken, dan zetten wij eerder een gevecht in om te overleven. 

Geef een reactie